Doe je dit met iedereen?

Doe je dit met iedereen?

Het was laat, dus eigenlijk vroeg toen ik hem tegenkwam. Mijn vrienden waren al naar huis, maar ik zat nog vrolijk op mijn kruk tegen de barman aan te zwammen toen hij naast me kwam hangen.

Drink

Eerlijkheid gebied te zeggen dat ik niet eens weet waar we het over hadden, die zwarte vrijdag, zoals zijn bijnaam zou komen te luiden. Ik was dronken en op de vlucht voor mijn grootste vijand. Mezelf.

Ik weet nog dat we gelachen hebben, al maakt dat de herinnering niet minder wrang. Ik wilde niet naar huis, niet alleen zijn, dus ik ging met hem mee. “Slapen. Niet neuken.” Zei ik nog bij de deur, hem streng aankijkend. Natuurlijk vond hij het allemaal prima. En ik was tevreden, met een warm bed. Een vreemd bed, waar de spoken me niet zouden kunnen vinden. Vermoeid van de drank, de avond en zijn pogingen tot zoenen, draaide ik mijn rug naar hem toe en zakte in een diepe, zware slaap.

Toen ik mijn ogen weer open deed, lag hij op me, kreunend. Hij vroeg, “Doe je dit met iedereen?”. Het duurt even voordat ik zeker weet dat dit geen droom is. Desondanks, kan ik me niet herinneren wat vooraf ging. Is deze kronkelende klootzak nu op me gekropen terwijl ik sliep? Of heb ik ergens in het stuk wat ik me niet kan herinneren besloten dat hij woest aantrekkelijk was en dat ik dit wilde. Een blik op zijn verwrongen gezicht bevestigt dat het onmogelijk de tweede optie kan zijn. “Doe je dit met iedereen?” Zijn opmerking van zojuist komt nu in volle hevigheid aan, net als het besef van wat er met me gebeurt. Moet ik gillen, moet ik slaan? De tranen springen in mijn ogen. Dan is het afgelopen. Donker en stil. Ben ik nou net ve-? NIET AAN DENKEN! Je bent dronken, ga maar slapen. Donker en stil, donker en stil…

Ik word wakker van de telefoon. “Hoi Mam, met Alex.” Hij gaat overeind zitten. Ik ril bij de aanblik van zijn bleke huid en besef dat ik hem intens lelijk vind, dat ik hem haat. Ik kan het bijna proeven. Weg. Nu. Maar dan zou ik over hem heen moeten klimmen. Het is geen optie. In plaats daarvan wacht ik geduldig totdat het gesprek afgelopen is en hij aanstalten maakt uit bed te stappen. Het lijkt een eeuwigheid te duren. Als het dan eindelijk zo ver is, draait hij zich plotseling om en vraagt vrolijk, “Wil je een ontbijtje? Ik heb mini-croissantjes en afbakbroodjes, verse jus en koffie.” Een vragende blik. Hij wacht op antwoord. Ik wacht op zijn fysieke verwijdering uit mijn buurt. Snak ernaar. Als hij eindelijk opstaat van het bed voelt het alsof ik voor het eerst lucht krijg na minutenlang onder water te zijn geweest, maar het is nog niet klaar. Ik ben nog niet vrij.

Met nog steeds een vragende blik in zijn ogen en inmiddels de koffiepot in zijn handen herhaalt hij zijn ontbijtaanbod. Ik mompel iets over college en maak dat ik wegkom. Achter de deur zegt iemand dat het zaterdag is. Het zal wel. Ik ben buiten en blij dat het regent. Terwijl de waas langzaam optrekt neemt de woede toe. Stomme doos dat ik ben!

Ik probeerde zwarte vrijdag te vergeten, maar ik zou hem nog jaren tegen blijven komen. Zelfs die keer op een begrafenis. Ik heb mezelf inmiddels vergeven, zoals mijn vriendinnen die hetzelfde overkwam dat ook deden. Uiteindelijk.

Het is nu te laat voor wraak, te laat voor confrontatie. Maar ik ben gelukkig ruim op tijd om mijn dochters te waarschuwen.